Praten over de toekomst van de zorg is vaak praten over vergrijzing. Niet alleen zal op den duur het aantal ouderen in absolute aantallen groter zijn dan nu, ook zullen ouderen een relatief groter deel van de bevolking vormen. Zoals wel vaker maken cijfers dit het beste duidelijk: rond 2040 zijn er meer dan 4,5 miljoen ouderen (boven de 65 jaar), waarvan meer dan de helft zelfs boven de 80 zal zijn[1]. Dat de zorg hierop zal moeten inspelen is vanzelfsprekend.
Dr. Evelyn Finnema is lector aan de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (NHL). Daar houdt ze zich bezig met wonen, welzijn en zorg op hoge leeftijd en probeert ze een brug te slaan tussen het onderwijs en de maatschappij, door middel van op de praktijk gericht onderzoek. Finnema wil het eerst hebben over de beeldvorming[2]: “De huidige stand van zaken is dat er ouderen zijn die thuis wonen en er zijn ouderen die het op een gegeven ogenblik niet meer redden en in een verzorgings- of verpleeghuis terecht komen. Wat we ons maar zelden realiseren, is dat de groep die thuis woont veruit het grootst is, zo’n 93%! Vaak denken we over ouderen in termen van bewoners van verzorgings- en verpleeghuizen, maar dat beeld klopt dus niet.” Niet alleen de ouderen in verzorgings- en verpleeghuizen, ook de mensen die thuis wonen, krijgen te maken met een achteruitgang van hun functioneren. Vijfenzestigplussers hebben gemiddeld twee chronische aandoeningen en hoe ouder, hoe meer aandoeningen er bij komen. De wens van politici en beleidsmakers, maar ook van ouderen zelf, is dat we het liefst zo lang mogelijk thuis wonen met zo min mogelijk hulp. Die wens is eigenlijk al grotendeels de praktijk. Finnema vertelt dat een groot deel van de ouderen in Fryslân een beroep doet op thuiszorg en een kleiner deel gebruik maakt van een intramurale voorziening. Het zorgaanbod bestaat uit de meer traditionele instellingen, er zijn zorgboerderijen en er zijn innovatieve initiatieven, zowel opgezet vanuit instellingen als door particulieren. Naar haar mening willen aanbieders over het algemeen op een goede manier zorgen voor de mensen waarvoor ze de verantwoordelijkheid hebben gekregen. “Er zijn natuurlijk voorbeelden waar het niet goed gaat, maar ik zie ook pareltjes van instellingen. Als oudere kun je steeds beter krijgen wat je zoekt. Daarbij gaat het niet alleen om innovatie of nieuwe woonvormen. Er zijn ook huizen die zorg en ondersteuning bieden aan de ouderen van het dorp en ook al is er niets spannends te zien aan het gebouw, als je er binnenkomt voelt het als een warm bad. Waar je merkt dat men ‘visiegedreven’ is om ouderen zo goed mogelijk te ondersteunen in hun dagelijkse behoeften. Dat vind ik belangrijk. Een huis met een binding met het dorp: ze nemen het brood af van de bakker om de hoek, voor een verbouwing wordt de plaatselijke aannemer ingeschakeld, een ruimte die ook door het koor wordt gebruikt. Laagdrempelig, vriendelijk, met een gedreven directeur met liefde voor de doelgroep. Kwaliteit van zorg heeft niet altijd te maken met high-tech innovatie, maar zit vooral ook in het menselijke contact. Dat is de basis.” Volgens Finnema is de tijd die jeals verzorgende hebt, ondergeschikt aan je attitude. Roepen dat iets niet kan, dat er geen tijd voor is, is van alle tijden en Finnema is ervan overtuigd dat een menswaardige manier van zorg verlenen wordt bepaald door de houding van het personeel. “In Rotterdam hebben we een cursus over eigen regie in de zorg gegeven aan verzorgenden. De inhoud van de cursus is mede bepaald door de bewoners van het huis zelf! Zij gaven aan wat ze vonden wat de verzorgenden moesten leren en hoe ze hen moesten ondersteunen in het maken van hun eigen keuzes. Bij eigen regie moet je ook in gesprek en dat kost ook weer tijd, maar uiteindelijk is het efficiënter, want je weet wat de cliënt wil. Je hoeft niet meer te vragen en te discussiëren en de cliënt heeft het gevoel beter gehoord te worden.” Finnema erkent dat de basisformatie in verschillende instellingen gering is, maar wil het belang van kennis, vaardigheden en attitude benadrukken: “Zorg als directie voor je personeel, je moet een visie, betrokkenheid en passie hebben. Een geïnspireerde directie is zo belangrijk. Overal worden fouten gemaakt, maar als er maar bewust nagedacht worden over het feit dat het mensenwerk is. Niet alleen maar denken in systemen, of wettelijke financiële en professionele kaders. Informele zorg Doordat mensen ouder, maar nog niet gezonder ouder worden, stijgt de complexiteit van de zorg en daarmee ook de organisatorische complexiteit. Je hebt al gauw te maken met de huisarts, een maatschappelijk werker, een specialist in het ziekenhuis, de thuiszorg en ga maar door. Hoe meer klachten, hoe groter het netwerk van hulpverleners. We maken de zorg zo ingewikkeld, iedere zorgverlenende instantie met een eigen intakegesprek en een eigen dossier. Cliënten kunnen het niet meer overzien en voor hulpverleners zelf is het ook onoverzichtelijk. We moeten naar samenhang in de zorg en een meer integrale manier van werken. Dat is een meer natuurlijke manier van werken dan de zaak verder optuigen met ook nog eens een case-manager. Nu is dat nog vaak noodzakelijk, iemand die probeert de verbindende factor tussen de verschillende zorgorganisaties te zijn. Maar wat zou het mooi zijn als we de cliënt en zijn sociale netwerk de regie zouden kunnen laten behouden in de zorgverlening en toegaan naar een meer overzichtelijk en samenhangend zorgaanbod.” Als je oud wordt en chronische ziekten of beperkingen zich aandienen, dan kom je al gauw in het professionele circuit terecht: huisarts, thuiszorg, etc. Daarnaast doe je een beroep op familie, vrienden en vrijwilligers. Het zijn echter vaak twee gescheiden werelden: die van de informele zorg en die van de formele zorg. Ik denk dat dit wel zal veranderen. Je zult zien dat er een omslag komt, waarbij we beginnen bij het informele netwerk en het professionele netwerk hiermee explicieter gaan verbinden en professionele zorg inschakelen voor alles wat vanuit de informele zorg niet geleverd kan worden à la het Eigen Kracht principe dat in de jeugdzorg al veel wordt toegepast.” Finnema is niet bang dat er een gebrek aan vrijwilligers en mantelzorgers zal ontstaan omdat mensen het te druk hebben of er gewoon geen zin in hebben. Bovendien is er een tendens dat 60 en 70 plussers zich inzetten voor 80 plussers. “Mensen die busjes rijden, de gastvrouwen die koffie en thee verzorgen en meegaan op uitstapjes en naar ziekenhuisafspraken, er wordt al zoveel gedaan en mensen zullen dat blijven doen. Ik verwacht niet dat het nog heel erg zal toe- of afnemen, er is toch geen zoon of dochter die tegen een zieke moeder zal zeggen dat ze het maar moet uitzoeken? Het is wel zo dat er vaak een verkeerde beeldvorming is, bijvoorbeeld dat mensen nog meer kunnen doen, of nog niet genoeg doen voor een ander. Net zo goed als het beeld bestaat dat veel ouderen in verzorgingshuizen wonen. Het is juist andersom. Bijna alle ouderen wonen op zichzelf, ondersteund door familie en buren. Dat is het plaatje dat we voor ogen moeten houden. Die informele zorg moeten we serieus nemen en daarbovenop organiseren we professionele hulp, die informeel niet geleverd kan worden. In de ouderenzorg wordt steeds meer rekening gehouden met mogelijkheden die technologie biedt. Finnema vertelt enthousiast over nieuwbouwcomplexen waar bewoners met en zonder beperkingen een beeldspraaktelefoon en andere ict-diensten aangeboden krijgen. Daarmee hebben bewoners verbinding met bijvoorbeeld huisarts of buurtcentrum: “Het is niet spectaculair, maar twintig jaar geleden hadden we het niet bedacht.” “Domotica en zorgtechnologie vind ik een uitkomst om langer thuis te kunnen blijven wonen. In Groningen hebben ze bijvoorbeeld een heel mooi experiment gedaan. Daar hadden ze een apparaat om mensen uit bed te kunnen tillen. De thuiszorgmedewerkers en cliënten waren er in eerste instantie niet enthousiast over, want hoe kun je nu een medewerker vervangen door een robot, dat is toch het meest onpersoonlijke wat je kunt doen?! Al gauw echter bleken de cliënten heel erg enthousiast over het apparaat, want ze kregen de eigen regie weer terug en ze waren niet meer afhankelijk van de thuiszorgmedewerker om uit bed te komen. “Bij de bakker stond een hele oude meneer voor mij en dat duurde maar en dat duurde maar en ik betrapte mezelf er op dat ik ongeduldig werd. Ouderen mogen blijkbaar wel onderdeel van de samenleving uitmaken, maar ze moeten wel opschieten.” Zowel met maatschappelijke ontwikkelingen – langer thuis willen blijven – en technologische ontwikkelingen en ideeën over hoe we de zorg en ondersteuning gaan organiseren, moeten we proberen de toekomst goed tegemoet te treden en ik heb daar ook wel vertrouwen in.
Het is waar: het aantal ouderen gaat wel enorm toenemen, dus we mogen geen struisvogelpolitiek voeren. In Friesland zijn we volgens mij goed bezig. We hebben net samen met Zorgbelang Fryslân een onderzoek bij Pasana naar de multidisciplinaire polikliniek ouderengeneeskunde afgerond en bij De Friesland Zorgverzekeraar is een expertgroep Ouderenzorg bezig. Petje af voor de manier waarop in de provincie de blik is gericht op de toekomst, op het verbeteren, op het continueren en innoveren van de zorg en hoe cliënten daarbij betrokken worden. “ Samenleving “We moeten onze voorzieningen, processen en capaciteiten inrichten op een toekomst met ouderen. Dat geldt overigens niet alleen in de zorg, maar ook hoe je bijvoorbeeld je stad gaat inrichten. We hebben het vaak over eenzaamheid en zorgbehoefte, en nog maar zelden over wat het betekent voor de fysieke inrichting van wijk en dorp. Als je nog mobiel genoeg bent om van je huis naar de bushalte te lopen, maar je kunt niet meer een kwartier staand op de bus wachten, dan is het een hele simpele oplossing om wat meer bankjes te plaatsen. Misschien dat mensen van een afdeling ruimtelijke ordening zo nog niet denken en daarom moeten we ouderen meer betrekken bij de besluitvorming. Fietsongelukken Vraag hun zelf maar waar behoefte aan is. Ouderen zijn namelijk niet alleen afnemers van zorg, het zijn ook burgers die heel lang aan de samenleving deelnemen. Nogmaals: pas bij de leeftijd van 95 jaar wonen er meer ouderen in verzorgingshuizen dan thuis![3] Dus in grote lijnen kun je zeggen dat mensen tot die leeftijd onderdeel van de samenleving zijn en dat je je dus ook moet afvragen wat dat betekent voor je woonbeleid en de inrichting van de straat.
In de zorg gaan wel dingen mis, maar daar zitten we bovenop: de zorginstellingen, het ministerie, de inspectie, enzovoort. Vanuit de opleidingen hebben we er ook aandacht voor. Er moeten meer HBO-opgeleiden komen in de zorg, dus het besef is er wel degelijk dat het goed moet. Ik maak me meer zorgen over het geheel van de samenleving. We kijken soms naar ouderen alsof ze niet meer gelijkwaardig zijn. Wij zijn goed functionerend en actief en ouderen horen er wel bij, we accepteren het, maar ze moeten ons niet voor de voeten lopen. Maar dat is natuurlijk onzin. Ouderen zijn niet anders dan jij en ik, ze hebben misschien een ander tempo, maar het is geen exotische diersoort! Je blijft gewoon dezelfde persoon met dezelfde behoeften als altijd. Een collega van mij heeft eens een mooi project gedaan waarbij studenten ouderen gingen interviewen over hun eerste verliefdheid, eerste baantje en andere onderwerpen waar je als student mee bezig bent, maar waar je je niet van realiseert dat ouderen dat ooit ook hebben meegemaakt. Dat gaf zo’n mooie verbinding tussen de ouderen en de studenten, want wie vraagt ouderen nog wel eens naar hun eerste vriendje? Zo doorbreek je even die beeldvorming. Het maakt bij de ouderen iets los, maar ook bij de jongeren We moeten ons realiseren dat ook ouderen behoefte hebben aan een knuffel op zijn tijd of een arm om zich heen, net zoals iedereen. Dat vergeten we nog wel eens.” [1] Gevel, B.J.C. van den - Bouwstenen voor een toekomstbestendige zorg voor ouderen, Raad voor Volksgezondheid, Den Haag (2012) [2] over beeldvorming, kijk ook eens naar het volgende filmpje [3] Finnema, E. – Lang zullen we leven!, NHL Hogeschool, Leeuwarden (2011) |