Rinze Beers en Bontje Visser
Rinze Beers - schipper
* 25 mei 1876, Menaldum + 4 januari 1929 Op 21 oktober 1899 getrouwd met
Bontje Visser - baakster * 1877, De Wilp (Gr.) + 13 april 1966, Leeuwarden Op HoopAl kort na het huwelijk van zijn ouders, op 25 mei 1876, wordt Rinze geboren. Hij is de oudste van uiteindelijk drie kinderen.
Anders dan zijn vader, wordt hij wel opgeroepen voor militaire dienst. Rinze wordt ingedeeld bij het 1e Regiment der Infanterie in Assen. Waarschijnlijk heeft hij dan al kennis aan Bontje Visser, want tijdens zijn diensttijd vraagt hij toestemming om te mogen trouwen. Hij krijgt die toestemming van de kolonel van het regiment op 28/09/1899. Rinze en Bontje laten er geen gras over groeien, want al op 01/10/1899 vindt de eerste afkondiging van het huwelijk plaats. Hij is dan gelegerd in Brabant, waar hij pleuris oploopt. Ondanks zijn ziekte, laat hij zich gezond verklaren en vertrekt terug naar huis, waar hij hoopt aan boord van het schip van de ouders van Bontje te mogen wonen. Haar vader Tabe Visser, een turfhandelaar in de Prinsentuin in Leeuwarden, ziet dit echter vanwege zijn besmettelijke ziekte, niet zitten. De weigering van (schoonvader) Tabe om Rinze aan boord te nemen staat (vader) Pieter niet aan. Hij neemt geen halve maatregelen en laat een houten schip, de Frou Bontje, voor Rinze bouwen. Daarmee kon hij voor zijn schoonvader gaan varen. Deze heeft in het Groningse De Wilp enkele velden die werden afgegraven voor turf. Rinze haalt de turf op en moet dan vanaf De Wilp jagen (het schip door een paard laten trekken) en kan dan vanaf Drachten naar Leeuwarden zeilen. De turf wordt door Tabe verhandeld aan onder meer bedrijven, waterstokerijen en ziekenhuizen, niet aan particulieren. Het gezonde leven als schipper zorgt ervoor dat Rinze zijn ziekte na anderhalf jaar wist te overwinnen. Net als zijn ouders, krijgen ook Rinze en Bontje kort na hun huwelijk hun eerste kind. Sietske wordt op 31 mei 1900 geboren. Zoals zo vaak in die tijd, worden enkele van de kinderen niet oud. Rinze en Bontje verliezen Egbert in 1910 als hij nog maar anderhalf jaar oud. Jitze – nog maar zes weken oud – overlijdt in 1913 aan een zware epileptische aanval. Het jaar 1919 is voor hen een rampjaar. Op 1 maart overlijdt Pieter, 15 jaar oud en nog geen drie weken later, op 19 maart overlijdt de oudste, Sietske, 18 jaar oud. Beide overlijden aan de Spaanse Griep. Na zijn diensttijd, die tot 1896 duurde, meldt Rinze zich in 1903 aan voor de Landsweer. De Landweer werd in dat jaar opgericht en in 48 districten ingedeeld. Vier van die districten bevonden zich in Fryslân. Leeuwarden was de standplaats van het IIe District, waaronder onder meer de gemeenten Leeuwarden, Baarderadeel en Rauwerderhem vielen.
Het zakboekje van milicien soldaat R. Beers is afgegeven op 1 augustus 1903. Hij wordt ingedeeld in de 1 Compagnie van 2 Landweerbataljon. Het zakboekje vermeldt ook dat Rinze op die datum met groot verlof gaat. Blijkbaar is het reserveleger nog niet goed ingeregeld en valt er nog weinig te doen. Er zijn daarna waarschijnlijk drie momenten waarop Rinze in actie komt. Op 21 november 1904 is er een controle van verlofgangers van de Landweer in de Waag aan de Nieuwestad in Leeuwarden. In het zakboekje is dit terug te vinden als het moment waarop Rinze zijn uitrusting ontvangt. Deze uitrusting bestaat onder meer uit een tuniek, een kepi en een kokardepompon. Andere goederen die Rinze meekrijgt zijn een broodzak, een handdoek, een onderbroek en een haarkam. Volgens de overlevering had Rinze een buitenmodel uniform, met een dolkje aan de zijkant waar zijn beppe Grietje graag mee mocht spelen. Interessant is de bewapening. Rinze blijkt een goed schutter die tijdens zijn diensttijd, in 1897, in de C klasse was ingedeeld. Als Landweermilicien heeft hij de beschikking over een standaard M.95 geweer (serienummer 9554?) met bajonet en schroevendraaier, een bajonetschede, geweerriem, een koppel, patroontas en ransel.
Pas op 18 juni 1906 komt hij ‘terug’ van verlof, voor een oefeningskamp in Diever, samen met legerpersoneel. Het kamp duurt tot 23 juni. Net als in 1904 krijgt Rinze uitrusting mee, of wordt zijn uitrusting gecontroleerd. Nieuw zijn in ieder geval een overjas en een paar handschoenen. Er is daarna nog een derde periode die in het zakboekje genoemd wordt, maar waar geen andere gegevens over vermeld zijn dan de data zonder jaartal: 27 april terug, 2 mei met groot verlof. Het gaat daarbij waarschijnlijk om een herhalingsoefening die zich in die dagen in de Prinsentuin in Leeuwarden heeft afgespeeld. Landweerplichtingen zijn dus om de paar jaar slechts enkele dagen op herhalingsoefening. In het dagelijks leven was Rinze nog altijd schipper. Begonnen met het houten schip dat hij van zijn vader had gekregen, besluit hij vanaf 24 februari 1906 het ‘overdekt, nieuw, van staalijzer gebouwde roefschip, genaamd “Op Hoop”, groot vijf en twintig ton’ te huren van de Leeuwarder scheepsbouwers Johannes de Roos en Jan van der Meijden. De huur bedraagt maar liefst ƒ850,00 en heeft een looptijd van precies negen jaar en aan het einde van die periode zal Rinze het schip ‘in vollen en vrijen eigendom’ krijgen. In de kantlijn van het huurcontract worden de aflossingen bijgehouden. De eerste aflossing wordt als volgt omschreven: ‘de som van ƒ142,50, zijnde honderd gulden aflossing en twee en veertig gulden 50 cent rente 2 jan 1907 J. de Roos J. vd Heijden Resto ƒ750,00’. De turfhandel loopt blijkbaar zo goed dat het Rinze lukt in 1909 en 1910 tussentijds extra aflossingen te doen. Het contract vermeldt een laatste aflossing van ƒ150,00 op 23 december 1911 ‘zijnde den laatsten termijn, zoodat thans door de verhuurders afstand word gedaan van bovenvermeld vaartuig en gaat hetzelve over in vollen en vrijen eigendom aan den huurder’. Vier jaar lang vaart Rinze nog als eigenaar met de ‘Op Hoop’ en dan keert hij bij De Roos en Van der Meijden terug met het verzoek een nieuw schip voor hem te bouwen. Daarvoor wordt op 25 maart 1915 een ‘Bestek en Contrackt’ opgesteld waarin de prijs van ƒ900,00 wordt afgesproken. Het schip wordt 60 voet lang en 12 ¼ voet breed. Het bestek bevat – uiteraard – veel details over de uitvoering: ‘het schip wordt van buiten beklonken met 7/16 klinknagels’, maar Rinze vereist in de roef ook ‘nette betimmering’ en verder moet worden bijgeleverd: ‘schoorsteen met broek, loopplank, mik, ruimtrap, waschbak en losse pomp’. In 1928 loopt Rinze een huidinfectie met een Streptokokken-bacterie op en ontwikkelt boerenbelroos. Deze vorm van huidinfectie is in principe met antibiotica goed te behandelen. De stadsdokter die Rinze bezoekt, herkent de wond echter niet als boerenbelroos en de juiste behandeling blijft achterwege. Rinze wordt ernstig ziek van de infectie, raakt in een coma en sterft uiteindelijk op 4 januari 1929. Een kwitantie laat zien dat Bontje op 8 januari 1929 ƒ66,60 heeft betaald voor een graf en begravingskosten. Na zijn dood vaart Bontje Visser nog een tijd met haar kinderen op de Deo Juvanta. Als oudste van de nog op het schip wonende zonen, neemt Egbert het roer, al was zijn broer Jitze meer bedreven in het schipperen. Het leidt tot regelmatige ruzies tussen de broers. Als haar moeder overlijdt gaat Bontje met de kinderen ‘aan wal’, in het huis van haar moeder wonen. Egbert blijft aan boord van de Deo Juvanta als schipper. Van het schip verschijnt een zeldzame foto als het in de sluis bij Hurdegaryp ligt met schipper Egbert, zijn vrouw Harmanna de Wit en hun zoon Rinze aan boord. Bontje woont dan in een huisje aan de Bleekerstraat in Leeuwarden, dat zij in 1924 voor ƒ1130,- gekocht hebben. Gedwongen door het feit dat ze geen aanspraak kon maken op een uitkering, wordt ze baker. Na de oorlog verhuurt Bontje meerdere woningen. Iedere maandagochtend gaat ze op pad om de huur op te halen. Bontje is Friestalig, maar haar zonen gaan onder invloed van vrienden Leeuwarders praten.
Op 4 november 1964 wordt Bontje Beers-Visser op de Spanjaardslaan, ter hoogte van de Bleekerstraat, aangereden door een auto. Hoewel ze volledig overreden wordt, overleeft ze het ongeluk. Het is echter niet meer mogelijk zelfstandig te wonen en ze trekt in bij dochter Sietske in de Peterseliestraat. Daar overlijdt ze twee jaar later, op 13 april 1966. << Pieter Beers Rinze Beers Jitze Beers >>
|