Ja, Meine was een rotzakje, zoals die keer dat hij een salamander had gevonden en de staart eraf trok. Je had Jouke moeten horen! Hij pakte het beestje en het stuk staart van Meine af, legde ze allebei op zijn rechterhand, bedekte het dier met zijn linkerhand en sloot zijn ogen een tijdje. Er verscheen een ietwat vreemde lach om zijn mond die ik later nog veel vaker zou zien. De ogen gingen weer open, de handen van elkaar en daar zat de salamander, met zijn staart er weer aan! Je kunt je voorstellen, we stonden met de bek vol tanden! Dit was zo knap!
We waren beste vrienden, Meine, Jouke en ik. We hadden een hut in de bosjes op de helling van de Drachtsterbrug. Zijn vader zat in de bouw, dus Jouke kon altijd wel wat oude planken en een doos spijkers krijgen. We namen alle drie een hamer van huis mee. De ene keer was onze hut een fort van de Blauwbloezen, de andere keer een bunker en vochten we tegen de Duitsers. Onze geweren waren pijlkokers en aan onze broekriem hingen strookjes papier waaruit we de pijlen draaiden. Jouke had wel meer van dat soort stunts. Als we met z'n drieën op het schoolplein waren, kon hij alle ballen in de basket schieten. Alle! Alles zat! Maar als we basketbal in de gymzaal hadden, dan wilde hij niet, dan kon je zien dat hij met opzet miste. We hadden elke keer kunnen winnen, maar hij wilde niet opvallen, of zo. Een keer zag ik hem zelf met verbazing naar zijn eigen kunsten kijken. Hij had een prachtige vlinder gevonden, maar het beestje was dood. Jouke vond de vlinder zo mooi, dat hij hetzelfde deed als bij de salamander: in zijn handen, ogen dicht, de lach op zijn gezicht en toen zijn handen weer uit elkaar en weg vloog de vlinder! Jouke was blij, keek ons aan en riep: 'Zag je dat, heb je gezien wat ik deed?! De vlinder leeft weer!' Die keer met het schoolreisje ging het voor het eerst mis tussen Jouke en Meine. We hadden allemaal zo'n dorst van de patat, maar we hadden ieder maar één pakje drinken gekregen van meester. Meine en ik hadden het direct op. Klaar. Maar we hadden nog steeds dorst. Jouke niet: die zat aan het rietje te zuigen, zo lang als hij wilde. Het pakje raakte maar niet leeg! We vroegen of we uit zijn pakje mochten drinken en Jouke draaide zijn hoofd onze kant op en zei met zijn oh zo vriendelijke lach dat we het zelf maar eens moesten proberen met ons eigen pakje. 'Dat kunnen we toch niet, klootzak,' riep Meine en hij rende weg. Ik keek Jouke boos aan, maar hij keek de andere kant op. Ik ging achter Meine aan. Zo ging het iedere keer. Jouke deed een kunstje en Meine en ik stonden er stomverbaasd naar te kijken. Toen we vroegen hoe hij zoiets deed, zei hij altijd dat als we het echt wilden, wij het ook zouden kunnen. Dat was natuurlijk lulkoek, want wie kan er stukjes van een plank afsnijden zonder dat die plank kleiner wordt? Wie kan het laten stoppen met regenen omdat hij en zijn vrienden buiten willen spelen? En niemand die zag wat Jouke kon. Hij deed het alleen als wij er bij waren en er was natuurlijk niemand die ons geloofde als we over zijn kunsten vertelden. Telkens als we het aan andere kinderen probeerden uit te leggen, ging Jouke naast hen staan en haalde zachtjes zijn schouders op met die glimlach om zijn mond die Meine en ik zo langzamerhand niet meer konden zien. Die vrijdag in de voorjaarsvakantie zouden we verder bouwen aan de hut, maar we hadden geen planken meer. Meine wist dat verderop, onder de brug, afvalhout was gedumpt. We gingen op weg en vonden al snel de planken die Meine bedoelde, toen Jouke ineens riep: 'Moet je kijken, er drijft mooi hout in het water!' Meine en ik keken naar het water. Onder de brug, in het Van Harinxmakanaal dreven inderdaad een lange en een iets kortere plank die we goed konden gebruiken. Jouke stond achter ons met een plank in zijn handen en zei: 'pak ze nou even, man!' Meine en ik draaiden ons om en keken Jouke verbaasd aan. In het kanaal springen voor twee planken? Neu…. mooi niet! Toen kreeg Jouke weer die achterlijke lach op zijn gezicht en liet met een zucht zijn plank vallen, liep naar de oever, duwde het riet en het lange gras opzij, stapte op het water en liep richting de planken. Nou hadden we in de loop der tijd wel een paar vreemde zaken gezien, maar zoiets hadden we toch nog nooit meegemaakt! 'Jouke, je loopt op het water,' riep ik verbaasd. "Probeer maar, het is heel makkelijk!" riep Jouke met een grote glimlach over zijn schouder in onze richting, maar Meine en ik wisten natuurlijk dat we dat niet konden. We wisten ook dat Jouke dat ook wist. Jouke pakte de stukken hout, draaide zich om en liep over de golfjes van het kanaal terug naar de oever. Ik zag dat hij nog steeds die grote grijns op zijn gezicht had. Meine zag het ook, want ineens hij riep: 'godverdomme, kutclown' en rende naar het water, Jouke tegemoet. Hij pakte mijn hamer van de grond, gooide en raakte Jouke ermee tussen zijn ogen, zo hard dat de hamer het voorhoofd in drong. Jouke zakte in elkaar en zonk zonder een geluid te maken. Hij zou nooit terug worden gevonden. "Zolang we leven, praten we hier niet over. We hebben geen idee waar Jouke is gebleven en ik zal wel een nieuwe hamer voor je kopen,' zei Meine en we liepen naar huis. Gepubliceerd als 'Twadde Komst' in Ensafh 1, maart 2014 Foto: de Drachtsterbrug, met het groen op de helling waar Meine, Jouke en ik de hut hadden. Vanuit mijn slaapkamer gezien, omstreeks 1980. |
Over De hamer
De inspiratie komt van een nummer van Godley & Creme, 'The Worm and the Rattlesnake', met de regels 'I was as jealous as hell cause he was just a kid And he could walk on the waltzers like Jesus did' Dat 'waltzers' heb ik altijd verkeerd verstaan. Ik dacht dat het om water ging en vond dat een mooi gegeven: jaloers zijn op iemand die op het water kan lopen |